Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·le·grøt
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

julegrøt m

  1. (voeding) rijstebrij, kerstbrij
    «Tusen takk til Eli og Sigrid som hadde invitert oss hjem på julegrøt
    Veel dank aan Eli en Sigrid, die ons thuis genodigd hadden voor de rijstebrij.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   julegrøt     julegrøten     julegrøter     julegrøtene  
genitief   julegrøts     julegrøtens     julegrøters     julegrøtenes  
Schrijfwijzen