jichoed
- ji·choed
- Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'enigheid, afzonderlijkheid' [1]
- (Jiddisch-Hebreeuws) eenheid, met name van God
- (Jiddisch-Hebreeuws) afzondering van man en vrouw, met name na de huwelijksplechtigheid
- Het woord 'jichoed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.