Jamsessie bij Hijgend Hert in Breda
  • jam·men
  • uit het Engels

jammen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jammen
jamde
gejamd
zwak -d volledig
  1. (muziek) op een improviserende manier muziek maken
    • De jongens zijn allemaal opgegroeid in Enschede, maar op drummer Michiel na wonen en studeren ze in Utrecht. Het studentenkamertje daar is een plek om te oefenen, maar veel vaker rijden ze terug naar Enschede om in de oefenruimte van de ouders van Michiel te jammen en spelen. [2] 
    • Het drumstel was in een paar minuten opgebouwd en Stoop begon te jammen. ,,Het was niet erg relaxed zo in de hitte, wel leuk. In het begin wist ik ook nog niet helemaal wat ik nou precies ging doen, maar toen waren mensen al aan het filmen. Het eerste filmpje is daarom niet het beste fragment, pas na een tijdje kwam ik lekker op dreef......De actie van vandaag is wel Stoops eerste echte 'traffic jam' tussen het verkeer." [3] 
  2. vastlopen van papier in een printer
90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]