Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jaars
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen jaars
verbogen jaarse

Bijvoeglijk naamwoord

jaars [1]

  1. per jaar, met de duur van één jaar
    • Hij ontving een jaarse uitkering. 
  2. 's jaars: per jaar, met de duur van één jaar
     Eénmaal 's jaars, jonkvrouw, deel ik aalmoezen uit ter ere van mijn God en Schepper en biecht mijn zonden, en daarvoor zal de Heer mij Zijn genade schenken, ook omdat mijn berouw oprecht is, en dat is iets dat bij jullie juist ontbreekt.[2]
     Nee, zijn ambten en waardigheden zijn daarmee nog niet opgesomd, hij heeft er zoveel, dat hij de tel al lang kwijt is; hij herinnert ze zich slechts éénmaal 's jaars, wanneer zijn rentmeester hem de lijst voorlegt van alle in komsten die ze hem verschaffen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723