irrigator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ir·ri·ga·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toestel voor het uitspoelen van lichaamsholten’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
- Naamwoord van handeling van irrigeren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | irrigator | irrigatoren irrigators |
verkleinwoord | irrigatortje | irrigatortjes |
Zelfstandig naamwoord
de irrigator m
- (medisch) toestel voor het reinigen van wonden en het uitspoelen van lichaamsholten
Gangbaarheid
- Het woord irrigator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "irrigator" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "irrigator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ irrigator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be