Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·vlie·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord invlieger invliegers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de invliegerm

  1. (luchtvaart) piloot die een nieuw type vliegtuig uitprobeert
Synoniemen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be