intranet
- in·tra·net
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘besloten computernetwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1996 [1]
- afgeleid van net met het voorvoegsel intra- (van het Latijnse interior “binnen”)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | intranet | intranetten |
verkleinwoord | intranetje | intranetjes |
het intranet o
- een persoonlijk computernetwerk van een persoon of organisatie, dat gebruik maakt van de protocollen van het internet.
- Het intranet is beveiligd zodat alleen mensen uit de organisatie toegang hebben tot de data.
- Het woord intranet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "intranet" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "intranet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be