• in·tijds

intijds [2]

  1. als er nog tijd voor is, (net) op tijd
     Wie zich niet intijds naar de winkel repte, kan zo'n pakketje ook zelf samenstellen: met een collectie zelfgemaakte scrubs bijvoorbeeld: eentje op basis van honing en citroen, komkommer en munt, of koffie en chocolade. De ingrediënten vind je vaak gewoon in je keukenkast.[3]
49 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]
  1. intijds op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Moederdag, is dat vandaag? 10 creatieve doe-het-zelf-cadeaus om de dag te redden” (6 mei 2016), De Morgen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be