• in·som·nie
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord insomnie
verkleinwoord

de insomniev

  1. (medisch) het niet of slecht kunnen slapen
     Met als titel 'Insomnie'.[2]
     Ruim een kwart van de Nederlanders heeft problemen met slapen en 1 op de 10 lijdt zelfs aan chronische insomnie, of slapeloosheid. In deze video legt Emil je alles uit over ons slaapprobleem, maar zeker ook over de oplossing. Welterusten![3]
     Mosleys eigen insomnie is een van de oorzaken van zijn fascinatie voor dit onderwerp. Daarin is hij helaas niet alleen. Voor iedereen die ’s nachts regelmatig naar het plafond staart, is het tweede deel van het boek zeker de moeite waard. Hierin geeft Mosley praktische handvatten om je slaappatroon onder de loep te nemen en te verbeteren.[4]
  1. insomnie op website: Etymologiebank.nl
  2. “Het dosseir” (2017), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 9789021042503
  3.   Weblink bron “Waarom jij slecht slaapt (maar hierna niet meer)” (zaterdag 17 februari 2024, 08:01), NOS
  4.   Weblink bron
    Fenna van der Grient
    “Slaap vast: eyeopeners over onze nachtrust” (19 februari 2021), NewScientist