inrijden
- in·rij·den
- samenstelling van in en rijden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inrijden |
reed in |
ingereden |
klasse 1 | volledig |
inrijden
- overgankelijk rijdend ingaan, binnenkomen
- Veel weggebruikers schrikken wanneer ze een tunnel inrijden en remmen als gevolg daarvan af.
- Het is al bijna donker wanneer we de stad inrijden.
- ▸ Ook legde ik een dikke tak voor de ingang van mijn tent met de bedoeling mijn hoofd te beschermen tegen eventuele inrijdende auto’s.[1]
- overgankelijk voorzichtig rijden met iets en het zo geschikt maken voor gebruik
- De importeur rijdt de motoren eerst in.
- overgankelijk ~ op: expres aanrijden
- Toen de agent de man wilde aanhouden, reed de man op de agent in.
- Het woord inrijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inrijden" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be