inregenen
- in·re·ge·nen
- samenstelling van in bw en regenen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inregenen |
regende in |
ingeregend |
zwak -d | volledig |
inregenen [1]
- onpersoonlijk door lekkage bij regen nat worden
- Het had wat ingeregend bij de luifel van de tent, maar de schade veel mee.
- Het woord inregenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inregenen" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be