inoefenen
- in·oe·fe·nen
- samenstelling van in bw en oefenen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inoefenen |
oefende in |
ingeoefend |
zwak -d | volledig |
inoefenen
- overgankelijk door herhaling iets nieuws leren
- Dat leerproces betrof niet alleen het inoefenen van een voldoende reactiesnelheid (niet de eerste, maar de direct daarna volgende hindernis bleek het grote struikelblok), maar ook het inhalen, het afremmen onder een gelijktijdig signaal met de handen en het nemen van een bocht. [1]
- Het woord inoefenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inoefenen" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Mom, G.P.A. e.a."3 Werken aan mobiliteit: de inburgering van de auto" in:Schot, J.W. e.a (red.)Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 5. Transport, communicatie. (2002) Stichting Historie der Techniek, Eindhoven / Walburg Pers, Zutphen; ISBN 9057300680; p. 59; geraadpleegd 2018-05-23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be