• in·le·pe·len

inlepelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inlepelen
lepelde in
ingelepeld
zwak -d volledig
  1. iemand op een dwingende manier iets toedienen, waarbij de ontvanger een passieve, kritiekloze houding dient aan te nemen
    • De voedingssector serveert de nieuwe voedingsdriehoek af, omdat ze begaan is met wetenschappelijke correctheid en onze gezondheid. Dieter De Cleene vindt dat we ons geen onzin mogen laten inlepelen. [1] 
    • Er zijn al markante afleveringen gepasseerd, dit seizoen. Annemie bij de seniorengokkers in het casino van Oostende, Annemie in het spoor van een deurwaarder. Bij momenten relevante televisie, al blijft ze ons te nadrukkelijk inlepelen hoe erg het allemaal is. Het zij zo, er kijken elke week meer dan een miljoen mensen naar dit programma, behalve vorige week, toen op Vier De Mol begon. [2] 
75 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Standaard DONDERDAG 21 SEPTEMBER 2017 Als een koekjesverkoper weet wat gezond is
  2. De Standaard Blankenberge, maar dan aan zee 09 FEBRUARI 2016 OM 03:00 UUR | Tom Heremans
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be