Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·pe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lepelen
lepelde
gelepeld
zwak -d volledig

Werkwoord

lepelen

  1. iets op een lepel nemen, iets als een lepel opnemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be