• in·kor·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inkorven
korfde in
ingekorfd
zwak -d volledig

inkorven [1]

  1. overgankelijk in korven doen
vervoeging van
inkerven

inkorven

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inkerven
    • ...dat wij inkorven. 
    • ...dat jullie inkorven. 
    • ...dat zij inkorven. 
69 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]