• in·for·ma·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord informateur informateurs
verkleinwoord informateurtje informateurtjes

de informateurm

  1. (beroep) iemand die informeert (informatie vergaart en verstrekt)
  2. (politiek) iemand die na de Tweede Kamerverkiezingen onderzoekt of een kabinetsformateur met een bepaalde opdracht kans van slagen zou hebben
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]