indijking
- in·dij·king
- Naamwoord van handeling van indijken met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | indijking | indijkingen |
verkleinwoord |
de indijking v
- stuk land dat is omgeven door een dijk; water dat is omgeven door een dijk
- Keer op keer lezen we over de desastreuze effecten van natuurverschijnselen als stormvloeden, dijkdoorbraken, verzandingen en de paalworm, en over de reactie van de mens hierop in de vorm van indijkingen, droogleggingen, het vervangen van houten palen door steenbeslag en de vergeefse pogingen om met moddermolens de vaargeulen op diepte te houden. [2]
- Met de ontwikkeling van de Scheldemonding zijn ecologische, economische en maatschappelijke belangen gemoeid. Het gaat om ontpoldering, verdieping van de Schelde en indijking tegen overstromingen. [3]
- Het woord indijking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "indijking" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Roelof van Gelder 9 april 2010 Het natte hart van Holland
- ↑ NRC Piet Depuydt 6 november 2007 Eén Belg houdt verdieping van Schelde tegen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be