inderste
- in·ders·te
- Afkomstig van het Ouddeense woord "inneste", dat van de Middelnederduitse woorden "insete, inste" afkomstig is
Naar frequentie | 14892 |
---|
- bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van inderst
inderste, mv
- onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van inderst
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | inderste | indersten | inderster | indersterne |
genitief | inderstes | inderstens | indersters | indersternes |
inderste, g
- binnenste
- «Vi graver i Windows inderste og finder ...»
- We graven het binnenste van Windows en vinden ...
- «Vi graver i Windows inderste og finder ...»
- (verouderd) een persoon, die samen met zijn of haar eventuele familie als huurder op een boerderij woont
- [2]: indsidder
- [2]: lejer
- inderste in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk