imaginar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
imaginar |
imaginaba |
imaginado |
volledig |
imaginar
- i·ma·gi·nar
- onovergankelijk
- zich voorstellen, zich indenken, fantaseren
- zich verbeelden, zich voorstellen, zich indenken, verzinnen
- uitvinden, bedenken, scheppen
- vermoeden
- imaginable, imaginación, imaginarse, imaginaria,imaginario, imaginativa, imaginativo, imaginería, imaginero
- imaginar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española