Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ij·lings
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

ijlings [2]

  1. met grote haast
    • Hij ging er ijlings vandoor. 
Synoniemen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen