idool
- idool
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgod(sbeeld)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1462 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | idool | idolen |
verkleinwoord | idooltje | idooltjes |
het idool o
- een persoon die verheerlijkt wordt.
- Het idool trad voor duizenden mensen op in de concerthal.
- ▸ Degene die een pak slaag kreeg van Berts nieuwste idool Max Schmeling en dus geen Duits zwaargewichtkampioen werd.[2]
- (religie) persoon of voorwerp dat als een godheid wordt aanbeden.
- [1] tieneridool
- Het woord idool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "idool" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "idool" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be