hyperboliseren
- hy·per·bo·li·se·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hyperboliseren |
hyperboliseerde |
gehyperboliseerd |
zwak -d | volledig |
hyperboliseren
- overdrijven, aandikken, opblazen, opkloppen, opsmukken
- De reclameman was weer eens heftig aan het hyperboliseren toen hij sprak over het belang van zijn eigen geniale creatieve vermogens.
- De journalist mag natuurlijk best wel eens wat overdrijven maar voor een politicus is hyperboliseren lang niet altijd gepast.
- Het woord 'hyperboliseren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.