Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·ge·not
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huurgenot -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het huurgenoto

  1. genot dat een huurder hopelijk heeft van het gehuurde, in ieder geval het recht op gebruik

Gangbaarheid