Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hup·pelt weg
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
weghuppelen

huppelt (…) weg

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weghuppelen
    • Jij huppelt weg. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weghuppelen
    • Hij huppelt weg. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van weghuppelen
    • Huppelt weg! 

Gangbaarheid