Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • houwt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afhouwen

houwt af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhouwen
    • Jij houwt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afhouwen
    • Hij houwt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afhouwen
    • Houwt af! 


Gangbaarheid