Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·tess
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gastvrouw in vliegtuigen e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1959 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hostess hostesses
hostessen
verkleinwoord hostessje hostessjes

Zelfstandig naamwoord

hostess v

  1. (beroep) (professionele) gastvrouw
    • Een hostess is een vrouw die in een vliegtuig de reizigers bedient of degene die een radio- of televisieprogramma presenteert. 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen