• hoog·wel·ge·bo·ren
stellend
onverbogen hoogwelgeboren
verbogen
partitief hoogwelgeborens

hoogwelgeboren [1]

  1. zeer eerbiedwaardig; zeer veel respect verdienend
     ... in vierstemmige toonzetting volgens vaste, eeuwige, verheven regels die ons waren overgeleverd door de vader van de kerkmuziek, de hoogwelgeboren heer J.S. Bach.[2]
  2. van adellijke afkomst
     Op een koperen gedenkplaat in de kerk staat te lezen : „DIT ORGEL ingewijd den 7 september 1856 is aan de kerk geschonken door de hoogwelgeboren vrouwe baronnesse douairière VAN LIJNDEN, geboren van BORCHAREN. Ter nagedachtenis aan hare dochter vrouwe IJ.H. LUDEN, geboren baronnesse VAN LIJNDEN, overleden den 29 october 1851.”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Restauratie Van Damorgel in Beetsterzwaag van st” (19 augustus 2010), Reformatorisch Dagblad