hoofde
- hoof·de
hoofde
- datief onzijdig van hoofd
- Uit hoofde van zijn positie. (Gebruikmakend van de rechten en verantwoordelijkheden die zijn positie hem geeft.)
vervoeging van |
---|
hoven |
hoofde
- enkelvoud verleden tijd van hoven
- Ik hoofde.
- Jij hoofde.
- Hij, zij, het hoofde.
- Ik hoofde.
- Het woord hoofde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.