• hoof·de

hoofde

  1. datief onzijdig  van hoofd
    • Uit hoofde van zijn positie. (Gebruikmakend van de rechten en verantwoordelijkheden die zijn positie hem geeft.)  
vervoeging van
hoven

hoofde

  1. enkelvoud verleden tijd van hoven
    • Ik hoofde. 
    • Jij hoofde. 
    • Hij, zij, het hoofde.