honderdveertigjarige

  • hon·derd·veer·tig·ja·ri·ge

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

honderdveertigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van honderdveertigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een honderdveertigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdveertigjarige honderdveertigjarigen
verkleinwoord

de honderdveertigjarigev / m

  1. levend wezen dat 140 jaar oud is of iets dat 140 jaar bestaat
    • De honderdveertigjarige is voor een schildpad nog heel actief.