hondenuitlaatplek

  • hon·den·uit·laat·plek
enkelvoud meervoud
naamwoord hondenuitlaatplek hondenuitlaatplekken
verkleinwoord

de hondenuitlaatplekv / m

  1. plaats waar de hond mag poepen maar wel aangelijnd moet zijn [1]
    • Vanwege bezwaren van drie families uit Vroomshoop, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om de inrichting van een hondenuitlaatplek aan te passen. [2] 
    • Het Acaciaplantsoen was tot nu vooral een hondenuitlaatplek, maar daar komt vanaf het voorjaar verandering in wanneer het is omgevormd tot een echt parkje waar mensen prettig kunnen vertoeven. [3] 
    • Maar bij het verlaten van de straat valt ons telkens weer op dat de gemeente zo schromelijk tekortschiet waar het het onderhoud van de gemeenteperken in onze buurten aangaat. Het is er dikwijls een rommelige bende en al naar gelang de zindelijkheid van onszelf - neem het vooral de honden niet kwalijk - lijkt het soms op een hondenuitlaatplek dan wel een dumpplek van onze consumptiemaatschappij. [4]