Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·den·pik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hondenpik hondenpikken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hondenpikv / m

  1. de penis van een hond

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be