Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·mi·nem
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

hominem

  1. man, persoon, alleen deel van de vaste verbinding ad hominem

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Latijn

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

hominem

  1. accusatief enkelvoud van homo