• hin·kel·spel
enkelvoud meervoud
naamwoord hinkelspel hinkelspellen
hinkelspelen
verkleinwoord

het hinkelspelo

  1. (spel) vermaak voor kinderen waarbij je je deels springend op één been in bepaalde patronen over op de grond gemarkeerde vakken moet bewegen
     Vroeger op de speelplaats van mijn lagere school met de Bijbel heb ik, als spasticus, bij het hinkelspel geen poot om op te staan. Ik ben altijd als eerste dood.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Boudewijn Paans
    “Ik hoor op de afdeling, achter deurcode 30620” (28 december 2013) op nrc.nl