de heug m
- lust, zin, vrolijk zie ook heuglijk
- Het kind vond het eten niet lekker maar het at tegen heug en meug in om zijn moeder tevreden te stellen.
heug
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heugen
- gebiedende wijs van heugen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heugen