• her·op·le·ven

heropleven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
heropleven

heropgeleefd
zwak -d volledig
  1. opnieuw tot bloei komen
     Nay is vol lof over de snelheid waarmee Bouterse de zaken aanpakt. De vrees die, gezien Bouterses verleden, bij sommigen heerst over het heropleven van de drugshandel, deelt Nay niet.[2]
     ,,We willen onze cultuur van walvisjacht laten heropleven”, zegt Kiyoshi Ejima, de burgemeester van Shimonoseki, destijds een stad van walvisjagers. Ook uit zijn haven zijn weer walvisjagers vertrokken.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Harmen Boerboom
    “Bouterse een jaar aan de macht” (11-08-2011), NOS
  3.   Weblink bron “Japanse walvisvaarders voor het eerst in dertig jaar weer op jacht” (1 jul. 2019), Tubantia