• op·bloei·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opbloeien
bloeide op
opgebloeid
zwak -d volledig

opbloeien

  1. ergatief tot bloei komen, wel gaan varen
    • De handel met Rusland was na de val van de muur opgebloeid. 
99 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be