herkoop
- her·koop
- Naamwoord van handeling van kopen met het voorvoegsel her-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | herkoop | |
verkleinwoord |
de herkoop m
- het terugkopen van iets dat men eerst verkocht heeft
- Intusschen had Adolf ten zijnen behoeve op den 7 December 1472 aan onzen Hertog Karel al zijn rechten op Gelderland en Zutfen afgestaan, voor de som van 300,000 florijnen, met de clausule van herkoop en op voorwaarde van de helft der domeingoederen te mogen genieten. [2]
- Het woord 'herkoop' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "herkoop" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1833)–Willem Bilderdijk Geschiedenis des vaderlands. Deel 4
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be