herinrichten
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
herinrichten | herinrichtend |
herinrichting | heringericht |
- her·in·rich·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
herinrichten |
herinrichtte richtte opnieuw in |
heringericht |
zwak -t | volledig |
herinrichten
- overgankelijk opnieuw van een inrichting voorzien
- Zij hebben hun huis volledig heringericht.
- Omdat het werkwoord is afgeleid van een scheidbaar werkwoord met een voorvoegsel (her-) dat niet scheidbaar is, ontbreken de bepaalde vormen in een hoofdzin en worden zij omschreven met het bijwoord opnieuw.
- Zij richtten hun huis volledig opnieuw in.
- Hij wou dat ik zijn huis volledig herinrichtte.
- Het woord herinrichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.