• he·ran·kom·men
  • her·an·kom·men
  • Afleiding van het Duitse werkwoord kommen met het voorvoegsel heran-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
herankommen
kam heran
(ist) herangekommen
Klasse 4 sterk volledig scheidbaar

herankommen

  1. overgankelijk aan komen lopen, naderen, toetreden
    «Während ich anderweitig beschäftigt war, sah ich aus dem Augenwinkel ein Ehepaar herankommen. »
    Terwijl ik ergens mee bezig was zag ik vanuit mijn ooghoek een echtpaar aan komen lopen.