• he·mel·leer

de hemelleerv / m

  1. (religie) de leer over het goddelijke en hemelse
    • Het licht der Goddelijke openbaring had zijnen geest bestraald, en het vruchtbaar zaad der reinste hemelleer had diepe wortelen in zijn hart geschoten.[1] 
  1. Verspreide geschriften van Ab. Des Amorie van der Hoeven, voorafgegaan door een woord ter nagedachtenis van den ontslapene door Cohen Stuart.
    Suringar, 1856