Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hecht·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hechtsel hechtsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het hechtselo

  1. datgene waarmee men iets vastmaakt of dichtmaakt
  2. datgene waarmee men iets dichtknoopt of vastgespt

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen