• hea·ring
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hoorzitting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1946 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord hearing hearings
verkleinwoord - -

de hearingv / m

  1. een zitting van (meestal) een overheidsinstelling, waarbij verschillende partijen en belanghebbenden hun mening kunnen geven
61 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]


hearing

  1. onvoltooid deelwoord van hear

hearing

  1. gerundium van hear