• ha·ven·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord havenschap havenschappen
verkleinwoord

het havenschapo

  1. overkoepelende organisatie van alle bedrijven die actief zijn in een bepaalde haven
     De provincie Groningen wil een onderzoek naar mogelijk machtsmisbruik en vriendjespolitiek van havenschap Groningen Seaports (GSP) bij grondaankopen en het vergeven van windmolenrechten.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Groningen wil onderzoek naar vriendjespolitiek Seaport” (12 mei 2021), NOS