• hart·ver·ster·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord hartversterker hartversterkers
verkleinwoord hartversterkertje hartversterkertjes

de hartversterkerm

  1. iets dat er voor zorgt dat je minder verlegen bent, iets dat de stemming verhoogd, glaasje sterke drank
     `Hartversterkertje bij de sigaar, Tinus?'[2]
     Aan het eind van zijn verhaal over „wereldgelijkvormigheid” waarschuwde hij voor drie dingen. Voor roken, en intussen ging hij een pijp staan stoppen. Voor drinken, en hij had gezegd dat hij vooraf bij zijn vader in Doorn een hartversterkertje was gaan nemen, want hij moest voor studenten spreken. En voor vrouwen. Hij was ongehuwd.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron
    Dr. ir. J. van der Graaf
    “Ds. Doornenbal was „verknocht aan Veluwse grond” (5 november 2009), Reformatorisch Dagblad