• har·ses
enkelvoud meervoud
naamwoord - harses
verkleinwoord - -

de harsesmv

  1. (informeel) hersens, hoofd, kop
    • Dat had ik met m'n duffe harses even niet gezien; ik wil koffie. 
76 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be