hannes
- han·nes
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hannes | hannesen |
verkleinwoord | - | - |
vervoeging van |
---|
hannesen |
hannes
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hannesen
- Ik hannes.
- gebiedende wijs van hannesen
- Hannes!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hannesen
- Hannes je?
- Het woord hannes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hannes" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "hannes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hannes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be