hang samen
- Geluid: hang samen (hulp, bestand)
- IPA: / hɑŋ ˈsamə(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /hɑŋˈsamə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /hɑŋˈsamə(n)/
- hang sa·men
vervoeging van |
---|
samenhangen |
hang samen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenhangen
- Ik hang samen.
- gebiedende wijs van samenhangen
- Hang samen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenhangen
- Hang je samen?
- Het woord hang samen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.