• hand·te·ken

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord handteken handtekens
verkleinwoord handtekentje handtekentjes

het handtekeno

  1. teken met de hand
vervoeging van
handtekenen

handteken

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handtekenen
    • Ik handteken. 
  2. gebiedende wijs van handtekenen
    • Handteken! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handtekenen
    • Handteken je? 
78 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]