• ham·spek
enkelvoud meervoud
naamwoord hamspek hamspekken
verkleinwoord

het hamspeko

  1. (voeding) spek dat zoveel vlees bevat, dat het op ham lijkt
    • ‘Moar toch! Nou, da ge bedankt zijt, dat witte woar?’ Even schoot het haar te binnen, hoe vaak zij zelve met ‘varsche eikes, stukskes hamspek, eigen gebakken mik’ naar geburen was gegaan, waar 't zoo hôgnôdig waar. En ... nou wierd het hààr gegeven. [2] 
70 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia (1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De Marie Gijsen Aan lager wal
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be