Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • half·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halfjaar halfjaren
verkleinwoord halfjaartje halfjaartjes

Zelfstandig naamwoord

het halfjaaro

  1. een periode van 6 maanden
    • Eerder liep hij een halfjaar stage bij Team RadioShack. 
     Voor vertrek kreeg ik naast enthousiaste reacties ook veel aanmerkingen. Een halfjaar weg van mijn gezin vond men wel erg lang.[1]
     Bolin, de hofiuwelier in Stockholm, is een halfjaar bezig geweest om de stenen opnieuw te slijpen, het slot te vervangen, de zettingen te verbeteren en nog wat dingen.[2]

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be