halfjaar
- half·jaar
- samenstelling van half en jaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halfjaar | halfjaren |
verkleinwoord | halfjaartje | halfjaartjes |
het halfjaar o
- een periode van 6 maanden
- Eerder liep hij een halfjaar stage bij Team RadioShack.
- ▸ Voor vertrek kreeg ik naast enthousiaste reacties ook veel aanmerkingen. Een halfjaar weg van mijn gezin vond men wel erg lang.[1]
- ▸ Bolin, de hofiuwelier in Stockholm, is een halfjaar bezig geweest om de stenen opnieuw te slijpen, het slot te vervangen, de zettingen te verbeteren en nog wat dingen.[2]
- Het woord halfjaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halfjaar" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be